ARC Main Page Warschau Getto

Adam Czerniakow

Laatste Update 12 juni 2006





Adam Czerniakow *
Adam Czerniakow werd geboren in Warschau in 1880. Na zijn studie scheikunde aan de Polytechnische School van Warschau, ging hij machinebouwkunde studeren in Dresden (Duitsland). Kort voor de Eerste Wereldoorlog raakte hij betrokken in het Joodse openbare leven. Hij wijdde al zijn krachten aan het verdedigen en behartigen van de belangen van Joodse arbeiders. Hij publiceerde tal van artikelen over Joodse handwerkers, die gewoonlijk verschenen in de "Hantverker – Zeitung", het tijdschrift van de Algemene Vereniging van Joodse Handwerkers. In het jaarboek 1924 van die vereniging, toen zij 10 jaar bestond, publiceerde Czerniakow een lang artikel over het opzetten van een programma voor vaktechnische scholing en technisch onderwijs. Hij gaf vele jaren les aan de ambachtscholen van de Joodse gemeenschap van Warschau. Czerniakow nam stelling tegen een verplicht vakbondslidmaatschap voor handarbeiders in een toespraak voor het Eerste Congres voor Joodse Handwerklieden op 5 oktober 1925. Zijn tekst werd later uitgegeven als een boekje. Hij was actief in de strijd tegen de gildenwet van 1927, die tot gevolg had dat Joodse arbeiders werden verbannen uit hun banen en bedrijven. Czerniakow was lid van de Ingenieurs Vereniging, bekend wegens zijn oproepen tot assimilatie, maar hij sloot zich ook aan bij het Joods Nationalistisch Minderheden Blok, opgericht in een reactie op Poolse reactionaire elementen die probeerden minderheden te verwijderen uit het Poolse parlement. Van 1927 tot 1934 was Czerniakow de gekozen vertegenwoordiger van de Joodse handwerkslieden, via de Nationaal-Joodse lijst, in de gemeenteraad van Warschau. Hij speelde een actieve rol in de verkiezingen voor de Sejm en de Senaat in 1928, en nam deel aan de campagne voor de rechten van de Joodse minderheid, geleid door Yitzhak Grünbaum. Hij protesteerde tegen discriminatie en vervolging van overheidswege. Bij tussentijdse verkiezingen in 1931 veroverde hij een zetel in de Senaat, maar zowel Sejm als Senaat werden door de regering Pilsudski ontbonden al vóór de eerste zitting.

Al vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd zijn naam genoemd als mogelijk lid van het Uitvoerend Comité van de Joodse Gemeenschap van Warschau, vertegenwoordigend orgaan van de Joodse middenstand. Hij had o.m. zitting in de sectie vorming en scholing. Samen met Maurycy Mayzel, Marek Lichtenbaum, en Labedz, maakte hij deel uit van de afvaardiging van Warschau naar het Algemeen Congres van Poolse Joden voor de staat Israël in 1939.

Op 23 september 1939, midden in het beleg door de nazi’s, benoemde Stefan Starzynski, de burgemeester en commissaris voor de burgerverdediging, hem tot “hoofd van de Joodse Religieuze Gemeenschap”. Op 4 oktober, een paar dagen nadat de stad zich had overgegeven, werd Czerniakow meegenomen naar de Szucha Avenue, het hoofdkwartier van de politie en de Gestapo in Warschau, waar hij opdracht kreeg 24 namen uit te kiezen voor een Raad van de Joodse Gemeenschap, waarvan hijzelf voorzitter zou zijn.

Czerniakow’s brief
Czerniakow’s brief *
Czerniakow gebruikte tot midden 1941 de officiële titels "Hoofd van de Judenrat" en "President van de Joodse Religieuze Gemeenschap van Warschau". Vanaf medio mei 1941 werden zijn functies en autoriteit binnen het getto, afgestemd met die van de burgemeester van het Poolse deel van de stad.

Czerniakow hield gedurende zijn voorzitterschap van de Joodse raad een dagboek bij, waarnaar hieronder veelvuldig wordt verwezen. Van de eerste Judenrat, opgericht in oktober 1939, maakten onder meer deel uit A. M. Hartglass, Samuel Zygelboym (Zygielbojm), Isaac Meir Lewin, Abraham Weiss, Abraham Gepner, Josef Jaszunski en Stanislaw Szereszewski.

Er ontstonden groepen in het getto die Czerniakow en sommige van zijn collega’s liever kwijt waren, zoals de “13”, onder leiding van Abraham Gancwajch, die steun genoot in kringen van de Duitse politie en de SD. Hun pogingen liepen op niets uit, omdat Czerniakow de steun genoot van de civiele machthebbers binnen het Generalgouvernement. Zijn opvatting over Gancjwajch geeft Czerniakow in zijn dagboek onverbloemd weer, onder meer op 25 februari 1942:
"Ik kreeg bezoek in mijn kantoor van Gancwajch, met verzoeken van persoonlijke aard. Wat een valse, walgelijke vent."

Czerniakow streefde ernaar directe invloed van de Duitse autoriteiten op de Joodse aangelegenheden zoveel mogelijk te voorkomen, en wilde deze liefst intern regelen, met zo min mogelijk bemoeienis van buitenaf. Er bestaan geen aanwijzingen dat Adam Czerniakow direct contact onderhield met de Joodse Ondergrondse of met politieke activisten, wel bevorderde hij zelf dat de kinderen in het getto onderwijs kregen en beijverde hij zich om het leven te redden van Joden die ter dood waren veroordeeld. Czerniakow zocht naar wegen om invloed te krijgen op de Duitsers en om bij hen een zekere betrokkenheid te kweken voor wat er in het getto gebeurde, maar hij slaagde daarin niet. Wel wist hij enig begrip te kweken door zijn banden met de commissaris voor het getto, Heinz Auerswald. Auerswald bedroog Czerniakow echter, door te zwijgen over de feiten met betrekking tot de Endlösung.

In Czerniakow’s dagboek lezen we op 19 januari 1942:
"Ik heb gehoord dat Auerswald een opdracht heeft gekregen uit Berlijn. Ik kan het beangstigende vermoeden niet van mij afschudden dat de Joden van Warschau misschien een massale verplaatsing te wachten staat."

De opvattingen over Czerniakow’s persoonlijkheid verschillen. Sommige chroniqueurs van het getto zoals Emanuel Ringelblum en Yitzhak Katzenelson waren buitengewoon kritisch, omdat zij in Czerniakow een geassimileerde Jood zagen die het liefst omging met andere geassimileerden, maar geen contact onderhield met de Joodse massa. Daarentegen schreef een naaste medewerker van Czerniakow, Stanislaw Adler, lid van de Joodse Ordedienst en later directeur van het huisvestingsbureau van de Joodse raad van Warschau:
"Adam Czerniakow was een ervaren sociaal werker binnen onze gemeenschap en het toonbeeld van een zeer belezen, hard werkende en goedwillende man, maar hij was niet in de positie om beslissingen te nemen."

Czerniakow werkte onvermoeibaar ten bate van het getto, ondanks eindeloze twisten met de nazi autoriteiten over financiële afdrachten. Hij noteert, met wrange humor, op 11 juni 1941:
"Vanochtend op de Gemeenschap. Het heeft geregend. Gelukkig hoeft de Gemeenschap dáár niet voor te betalen."

Czerniakow's appartement
Czerniakow's appartement
Czerniakow en zijn vrouw Niunia, hun enige zoon Jas vluchtte naar het door de Sovjets bezette gebied, woonden vanaf november 1940 in een apartement in de Elektoralna Straat 11, en daarna in de Chlodna Street. Op 25 januari 1942 schrijft hij:
"Vanochtend op de Gemeenschap. Vannacht bedacht ik: ik ben geboren in de Zimna Straat, en wil sterven in de Chlodna Straat." ( In het Pools betekent “zimna” koud, en “chlodna” koel.)
Vlak voor de deportatie, op 19 juli 1942, schreef Czerniakow in zijn dagboek:
"Vanochtend op de Gemeenschap. Ongelofelijke paniek in de stad. Kohn, Heller en Ehrlich verspreiden zulke angstwekkende geruchten, dat de indruk wordt gewekt dat het allemaal valse propaganda is. Ik wou dat het waar was. Maar er wordt gesproken over 40 spoorwagons die staan te wachten. Het is uitgelekt dat 20 daarvan zijn besteld door de SS om 720 arbeiders morgen naar een kamp te vervoeren.
Kohn beweert dat de deportatie morgenavond om 8 uur begint, met 3.000 Joden uit het "Kleine Getto". In verband met de paniek reed ik door de straten van het hele getto. Ik bezocht 3 speelplaatsen. Ik weet niet of het mij gelukt is het volk gerust te stellen, maar ik heb mijn best gedaan.
"

Czerniakow maakte zich duidelijk erg ongerust over het lot van de Joden, zoals blijkt uit zijn aantekening van 20 juli:
"’s Ochtends om 7:30 uur bij de Gestapo. Ik vroeg Mende wat er waar is van deze geruchten. Hij antwoordde dat hij niets had gehoord. Ik wendde mij tot Brandt, die wist ook niets. Toen ik vroeg of het zou kunnen gebeuren, antwoordde hij dat hem geen schema bekend was. Ik verliet zijn bureau in onzekerheid. Ik zocht het hogerop bij zijn chef, Kommissar Bohm. Die antwoordde mij dat dit niet zijn afdeling betrof, maar dat Hohmann misschien iets wist te vertellen over de geruchten. Ik vertelde dat volgens het gerucht de deportatie vanavond om half acht zou beginnen. Hij verzekerde mij dat als het ging gebeuren, hij er wel iets van zou weten.
Ten einde raad heb ik mij gewend tot het plaatsvervangend hoofd van sectie 111, Scherer. Hij toonde zich verrast door het gerucht en liet mij weten dat ook hij er helemaal niets van wist. Tot slot vroeg ik of ik de bevolking kon laten weten dat hun vrees ongegrond was. Hij zei mij dat dat goed was en dat alle praatjes "Quatsch und Unsinn" (volslagen onzin) waren.
Ik gaf Lejkin opdracht om een publieke verklaring af te leggen via de politiebureaus binnen de afzetting. Ik reed naar Auerswald. Hij liet mij weten dat hij alles zou doorgeven aan de SS-Polizeiführer. In de tussentijd ging First naar Jesuiter en Schlederer, die hun misnoegen uitten over het verspreiden van de geruchten, en een onderzoek toezegden.
"

Op 22 juli 1942 schreef Czerniakow in zijn dagboek:
Czerniakow's graf
Czerniakow's graf
"Sturmbannführer Höfle en consorten kwamen binnen om 10 uur. Ons werd verteld dat alle Joden, ongeacht geslacht of leeftijd, zullen worden gedeporteerd naar het oosten, met een paar uitzonderingen. Om 4 uur vanmiddag moet er een contingent van 6.000 mensen klaar staan."

Op de laatste dag van zijn leven schreef Czerniakow:
"23 juli 1942 – Vanochtend op de Gemeenschap. Worthoff van de deportatiestaf meldde zich en wij bespraken een aantal problemen. Toen ik vroeg naar het aantal dagen per week dat de operatie zou worden uitgevoerd, was het antwoord 7 dagen per week."
Later diezelfde dag besloot Czerniakow zelfmoord te plegen met behulp van cyaankali. Alvorens het gif in te nemen schreef hij twee brieven, één aan het bestuur van de Joodse raad en de andere aan zijn vrouw. Hij schreef:
"Men verlangt van mij dat ik met mijn eigen handen de kinderen van mijn volk dood. Mij rest geen andere keuze dan te sterven."

Foto’s:
Yad Vashem *
GFH *

Bronnen:
The Warsaw Diary of Adam Czerniakow – Yad Vashem 1979
The Jews of Warsaw 1939-1943- Yisrael Gutman- Harvester Press
In the Warsaw Ghetto – Stanislaw Adler – Yad Vashem 1982

© ARC 2006