ARC Main Page Warschau Getto

Emanuel Ringelblum en "ONEG SHABBAT"

Laatste Update 24 mei 2006





Emanuel Ringelblum
Zoals elders gememoreerd, bestaat er onder Joden een lange traditie om de geschiedenis vast te leggen van de vele vervolgingen waaraan zij zijn blootgesteld geweest. Nergens is dit duidelijker zichtbaar dan in het leven en werk van Emanuel Ringelblum, en het door hem gestichte en beheerde Oneg Shabbat Archief (ook bekend als het Ringelblum Archief) in Warschau.

Emanuel Ringelblum werd geboren in 1900 in Buczacz. Hij voltooide zijn studie aan de Universiteit van Warschau, en promoveerde in 1927 op een proefschrift over de geschiedenis van de Joden van Warschau in de middeleeuwen. Enkele jaren doceerde hij geschiedenis aan Joodse scholen. Daarnaast was hij actief in het openbare leven. Al op jonge leeftijd was hij ook actief lid geworden van de Po’alei Zion Linkse politieke beweging (Marxistische Zionisten), -een heel andere partij dan de Po’alei Zion Rechtse politieke beweging (in feite sociaal-democraten), die heel wat anders van plan was dan wat de links geörienteerde Joden nastreefden.

In 1930 was hij part-time medewerker geworden van de Joint Distribution Committee (“The Joint”), en in november 1938 werd hij door hen naar het Zbaszyn kamp gestuurd, waar 6.000 Joden waren ondergebracht, Poolse burgers die waren uitgewezen door Duitsland.

Ringelblum verbleef vijf weken in het kamp, als leider bij het welzijnswerk. Hij verzamelde getuigenissen van de bannelingen en informatie over de gebeurtenissen in Nazi-Duitsland. Deze ervaringen maakten op hem een onuitwisbare indruk.

Aan het begin van de Duitse aanval op Warschau nam Ringelblum deel aan de activiteiten van het coördinerend comité van de Joodse hulporganisaties. Later, toen uit dit comité de Jüdische Soziale Selbsthilfe (Zydowska Samopomoc Spoleczna / Joods comité voor sociale zelfhulp) ontstond, werd Ringelblum hoofd van de afdeling onderlinge bijstand, waaronder ook viel de hulp aan armlastigen en het verschaffen van onderdak aan vluchtelingen en aan hen wier behuizing was verwoest. Hij was verantwoordelijk voor een keten van soepkeukens die tienduizenden porties soep verstrekten aan de verarmde gettobewoners. Ook organiseerde hij de z.g. “huiscomités”, die een belangrijke rol zouden spelen in de overlevingsstrategie. Naast deze belangrijke activiteiten werkte Ringelblum samen met de ondergrondse, vooral op het gebied van culturele aangelegenheden.

Deze activiteiten waren al van onschatbare waarde, maar Ringelblum vond ook nog tijd voor de twee projecten die zijn naam tot de dag van vandaag levend houden. Dit waren het Oneg Shabbat Archief en zijn persoonlijke kroniek der gebeurtenissen. Oneg Shabbat is Hebreeuws voor “genoegen van de Sabbath”, een verwijzing naar de traditionele middagbijeenkomst voor studie en discussie op de Sabbath. De codenaam Oneg Shabbat werd gebruikt omdat degenen die het archief bewaarden, hun geheime bijeenkomsten hielden op de Sabbath. Ringelblum legde vast hoe het Archief zich had ontwikkeld en waarom het bestond:
"Ik begon materiaal over lopende gebeurtenissen te verzamelen in oktober 1939. Als hoofd van de Joodse zelfhulp (Coördinerend Comité van de liefdadigheidsorganisatie), had ikzelf dagelijks contact met het leven om mij heen. Over alles wat er in Warschau en omgeving gebeurde met de Joden, kreeg ik bericht. Het Coördinerend Comité was destijds een onderdeel van “the Joint”, en delegaties uit de kleinere steden kwamen zo ongeveer elke dag langs om de problemen te beschrijven die de Joodse bevolking had ondervonden.
Alles wat ik hoorde in de loop van de dag, schreef ik ‘s avonds op, en ik voegde eraan toe wat ik zelf had gezien. Mettertijd vormden deze dagelijkse vastleggingen een dik boek van honderden dichtbeschreven pagina’s, een spiegel van die tijd. Van de dagelijkse vastleggingen maakte ik eerst elke week, later elke maand samenvattingen. Die begon ik te maken toen het aantal collega’s dat werkte voor "Oneg Shabbat" al flink was gegroeid...
In mei 1940 besloot ik dat het goed zou zijn bredere steun te zoeken voor dit belangrijke project. Ik maakte een zorgvuldige selectie van mensen die dit werk zouden kunnen doen en daardoor ging het de goede kant op en kon het werk bevredigend worden voortgezet. De secretaris van "Oneg Shabbat", Hersz Wasser, werd aangesteld door het toenmalige Comité van "Oneg Shabbat", en hij heeft het werk voortgezet tot aan de huidige dag...
De inrichting van het getto, en het opsluiten van de Joden achter muren, vergrootte eigenlijk de mogelijkheden om een archief aan te leggen. Wij concludeerden daaruit dat het de Duitsers eigenlijk niets interesseerde wat de Joden onder elkaar deden. Er kwamen bijeenkomsten met onderwerpen en volgens thema’s die vóór de oorlog niet mogelijk zou zijn geweest. We zeiden al wat in ons opkwam, op elke bijeenkomst van een huiscomité, in elke soepkeuken, en op het terrein van elke openbare dienst, zonder dat iemand ingreep. De Joodse agenten die voor de Gestapo werkten hadden het te druk met het zoeken naar rijke Joden met opgespaarde spullen, smokkelaars, enz... Politiek interesseerde hen nauwelijks. Het ging zo ver, dat illegale publicaties van alle politieke richtingen bijna vrij konden verschijnen. In de café’s werden ze zo ongeveer in het openbaar voorgelezen, er werd geld opgehaald voor het krantenfonds, er werd gediscussieerd met tegenstanders, - kortom, men deed bijna weer net als vóór de oorlog. Onder dergelijke omstandigheden, waarin de slaven van het getto zich “vrij” konden wanen, verbaast het niet dat het werk van “Oneg Shabbat” bloeid...


Ringelblum was de inspirator achter de opbouw van het Archief. De secretaris, het enige overlevende lid van de “Oneg Shabbat” groep Wasser, herinnerde zich:
"Elk stuk, elk artikel, lang of kort, moest door de handen van Dr Ringelblum... Weken- en maandenlang zat hij hele nachten gebogen over de manuscripten, er zijn commentaren en instructies aan toe voegend... medewerkers van het Archief werden beschouwd als soldaten van de ondergrondse strijdmacht. Het is niet verrassend dat het geheime archief deel ging uitmaken van de strijd in het getto. Het Archief werd de basis voor de persafdeling van de Joodse Strijd Organisatie en voor de uitgevers van ondergrondse nieuwsbrieven zowel in het getto als aan de Arische kant."

Het Archief zou een enorme omvang bereiken. Begin 1942 was al zoveel materiaal verzameld, dat besloten werd een samenvatting op te stellen, een project dat de naam kreeg “Tweeëneenhalf jaar”, de periode sinds september 1939 dat Polen bezet was door de Duitsers. Het moest een boek worden van ongeveer 2.000 bladzijden, verdeeld over vier secties: 1. algemeen; 2. economie; 3. cultuur – wetenschap – literatuur – kunst; 4. sociale zorg. Behalve ondergrondse kranten, uitgegeven door verschillende politieke partijen, in het getto ontvangen brieven van bijzondere betekenis, notulen van bijeenkomsten, verslagen van activiteiten van Joodse openbare organisaties en de getuigenissen van Joden uit andere getto’s of werkkampen die in Warschau waren aangekomen, zocht het Archief ook publicaties over tal van andere onderwerpen. Genoemd kunnen worden de rol van Joodse vrouwen in de oorlog; kinderen in het getto; gezondheidsproblemen; steun en zelfhulp; humor en folklore; de verhoudingen tussen Polen en Joden; die tussen Duitsers en Joden; opvoeding; culturele activiteiten; zaken betreffende de godsdienst; het theater in het getto; politieke en ondergrondse organisaties; het smokkelen van voedsel; en de sluikhandel.

Twee delen van het Archief zijn bewaard gebleven. Een deel bevat 1.505 dossiers, het tweede 558. Elk dossier bestaat uit minstens een dozijn documenten die in lengte variëren van één pagina tot hele boekwerken. Het eerste deel omvat 20.740 pagina’s, het tweede 7.906 pagina’s.
Sommige bladzijden zijn geschreven in het Pools, andere in het Jiddisch, Hebreeuws of Duits. Het Archief omvat ook tientallen foto’s, schilderingen en tekeningen, en de dagboeken en aantekeningen van Ringelblum, Abraham Lewin, Peretz Opoczynski, Shimon Huberband en anderen. Het streven was zoveel mogelijk Duitse documenten op te nemen in het Archief over de deportatie van en de moord op Joden, niet alleen uit Warschau, maar ook uit andere dorpen en steden. In januari 1942 ontsnapte een man genaamd Szlamek Bajler (ook bekend als Yakov Grojanowski)uit het vernietigingskamp Chelmno naar het getto van Warschau. Hij bezorgde het eerste verslag over Chelmno aan Ringelblum en Wasser. Omdat de Gestapo op zoek was naar Bajler, stuurde Ringelblum hem naar het getto van Zamosc waar Bajler’s schoonzuster woonde. Toen de eerste eerste deportaties naar Belzec op gang kwamen, stuurde Bajler briefkaarten naar Ringelblum en Wasser waarmee hij informatie verschafte over Belzec. Hij schreef in een mengeling van Pools en Jiddisch, in Pools schrift:
"In Belzec iz Beit Olam wie in Chelmno" (“In Belzec is een kerkhof [letterlijk `Huis van de Eeuwigheid’] net als in Chelmno”).
Bajler was de eerste die Ringelblum officieel inlichtte over Belzec. Tijdens de eerste Aktion in Zamosc op 14 april 1942 werd Bajler samen met zijn schoonzuster gedeporteerd naar Belzec. De zoon van die schoonzuster zond een bericht naar Wasser waarin hij hun deportatie bevestigde.

Wasser schreef:
... De leiding van de ondergrondse in het getto gaf 'Oneg Shabbat' opdracht verschillende memoranda voor te bereiden voor lezers in het buitenland, over het vernietigingskamp in Chelmno (maart 1942), over de Aktion in Lublin (april 1942), over de toestand van de Joodse bevolking in door de nazi’s bezette gebieden (juli 1942), en later, in november 1942, de eerste volledige beschrijving van het begin van de liquidatie van het Jodendom in Warschau.” (Zie de pagina What was known, what was done by the Allies)

Oneg Shabbat melkbus
"Oneg Shabbat"
melkbus *
Oneg Shabbat metalen container
"Oneg Shabbat"
metalen container *
Toen steeds duidelijker werd dat de Joden doelbewust werden vernietigd, besloot men het materiaal uit het Archief dat van onschatbare betekenis was, te verbergen op veilige plaatsen. De verzameling werd verpakt in metalen containers en in melkbussen, en verborgen binnen het getto, in augustus 1942 en in maart en april 1943.
Degenen die deze taak volbrachten hebben de oorlog niet overleefd. Op 3 augustus 1942 begroef een onderwijzer en archievaris, genaamd Izrael Lichtensztajn, bijgestaan door twee van zijn vroegere leerlingen Dawid Graber en Nachum Grzybacz, tien metalen dozen en melkbussen op het adres Nowolipki straat 68. De 19 jaar oude Graber schreef een notitie die hij bijsloot bij het begraven Archief:
De mannen die de archieven hebben begraven, weten dat zij misschien het moment niet zullen beleven dat de schat wordt opgegraven en de hele waarheid bekend wordt gemaakt... Wat we niet konden uitschreeuwen naar de wereld, hebben we verborgen onder de grond... Op één ding ben ik trots, namelijk, dat ik, in deze rampzalige en verschrikkelijke dagen, werd uitgekozen om de schat te helpen begraven, opdat jullie zullen weet zullen hebben van de folteringen en moorden van de nazi tyrannen... Gezegend zij, die het lot behoedde voor dit lijden.

Dat eerste deel van het Archief werd ontdekt op 18 september 1946. Het tweede deel werd vier jaar later vlakbij gevonden, op 1 december 1950. Een derde deel, dat materiaal bevatte over de organisatie en activiteiten van de ondergrondse en de Joodse Strijd Organisatie, is nooit teruggevonden, en wordt als voorgoed verloren beschouwd. Mogelijk zijn nog meer containers begraven maar nooit teruggevonden.

Het gedeelte van het Oneg Shabbat Archief dat de oorlog heeft overleefd, wordt bewaard op het Zydowski Instytut Historyczny (ZIH – Joods Historisch Instituut, Warschau). Het vormt de belangrijkste authentieke bron voor de geschiedenis van het Poolse Jodendom tijdens de oorlog en de Shoah. Het kwam tot stand dankzij de grandioze moed en toewijding van een onbekend aantal personen, maar misschien wel het meest door de bezieling van zijn stichter en lichtend voorbeeld, Emanuel Ringelblum.

Ringelblum en zijn zoon Uri
Ringelblum en zijn zoon Uri *
Ringelblum’s eigen lot was tragisch. Hij was diverse malen uitgenodigd onder te duiken aan de “Arische” kant van Warschau, en in maart 1943 deed hij dat tenslotte ook, samen met zijn vrouw Yehudit en hun 13 jaar oude zoon Uri. Op de vooravond van het Joodse Paasfeest 1943 keerde hij alleen terug naar het getto, juist toen de opstand begon.
Wat hem overkwam in de daarop volgende gevechten weten we niet, maar in juli 1943 werd hij door twee leden van de ondergrondse gevonden in Trawniki. Zij wisten hem uit het kamp te bevrijden en terug te brengen naar Warschau, vermomd als spoorwegarbeider. Samen met zijn gezin en 38 andere Joden verschool hij zich in een bunker in “Arisch” Warschau.
Op 7 maart 1944 werd de schuilplaats verraden en werden de arrestanten overgebracht naar de Pawiak Gevangenis. Een andere Joodse gevangene in Pawiak, Julian Hirszhaut, werd betrokken in een poging Ringelblum weg te krijgen uit de cellen der veroordeelden, naar die waarin gevangenen zaten opgesloten die, naar men verwachtte, te werk zouden worden gesteld voor de Duitsers als kleer- of schoenmakers. Hirszhaut herinnerde zich hoe hij de cel waar Ringelblum zat, wist binnen te komen:
"De cel zat vol mensen, kennelijk waren dit de Joden die de Duitsers samen met Ringelblum hadden gegrepen in de bunker. Ringelblum zelf zat op een strooien matras dicht bij de muur... Op zijn schoot zat een leuk ventje. Dat was zijn zoon, Uri... Ik vertelde hem dat we wilden proberen hem met ons mee te nemen. ‘En wat gebeurt er dan met hem?’ vroeg hij, wijzend op zijn zoon. ‘En wat gebeurt er met mijn vrouw, die in de vrouwenafdeling zit?’ Wat moest ik antwoorden? We wisten allemaal dat zelfs als we erin slaagden Ringelblum hier uit te halen naar onze cel, als schoenmaker of kleermaker, zijn gezinsleden verdoemd waren. Door mijn zwijgen drong de waarheid tot hem door, en hij voegde er resoluut aan toe: ‘Dan ga ik liever de weg van Kiddush Ha-Shem (het Prijzen van God’s Naam) samen met hen.’
Later vertelde hij me hoe hij was gemarteld door de Gestapo... Midden in ons gesprek vroeg hij plotseling: ‘Is de dood zo moeilijk te dragen?’ En even later, met een stem, gebroken door wanhoop: ‘Wat heeft die kleine jongen misdaan?’ – en opnieuw wees hij op zijn zoon – ‘Mijn hart breekt als ik aan hem denk.’ Ik stond hulpeloos voor Ringelblum, ik wist niet wat ik moest antwoorden, en mijn hart werd verscheurd door verdriet.
"
Enkele dagen later werden Ringelblum, zijn gezin en de andere Joden die samen met hem waren opgepakt in de bunker, doodgeschoten tussen de ruïnes van het getto. De man die hen verraadde, de 18-jarige Jan Lakinski, werd later door een tribunaal in Warschau ter door veroordeeld.

Ringelblum maakte ook persoonlijke aantekeningen, niet zozeer als dagboek, maar meer als een kroniek van de gebeurtenissen. Na de oorlog werden ze gepubliceerd als “Aantekeningen uit het Getto van Warschau”. Hij maakte zich geen illusie over de bedoelingen van de nazi’s. Op 25 juni 1942, minder dan een maand voor de deportaties van Warschau naar Treblinka begonnen, schreef hij:
De vernietiging wordt uitgevoerd volgens een tevoren opgezet plan. Alleen een wonder kan ons redden: als de oorlog ineens ophoudt. Anders zijn we verloren.

Hij verschafte een opmerkelijke blik in de reacties van de Joodse bevolking en hun zelfbedrog toen de vervolging overging in complete vernietiging. Over een “alledaagse” dood in het getto legde hij het volgende vast:
"Een van de voornaamste problemen is de passiviteit van de Joodse massa’s, die sterven zonder een kik te geven. Waarom zijn zij zo gelaten? Waarom sterven vaders, moeders en alle kinderen zonder dat iemand protesteert?... Daar zijn diverse redenen voor. De intimidatie door de (Duitse) autoriteiten is zo groot, dat de mensen hun hoofd niet durven oprichten, bang als ze zijn voor massale terreur tegen de hongerlijders zodra maar iets de rust verstoort. Dit is de reden waarom de sociaal verantwoordelijken zwijgen en niets ondernemen, opdat er maar geen onrust ontstaat in het getto. Anderen, die nog wel iets willen doen, vinden de een of andere bezigheid... De winkels en de opdrachten uit kringen van de Duitsers geven werk aan tal van arbeiders en handwerkslieden. Sommigen ... drijven handel op straat... De rest bestaat uit passieve, hulpeloze mensen die eenvoudig wegkwijnen... De stervenden zijn voornamelijk vluchtelingen van buiten de stad... Na wat geschreeuw in het begin houden zij zich koest, en wachten gewoon hun dood af, alsof ze uitkijken naar het moment dat de dood hen uit hun lijden zal verlossen.
En over de reacties toen de deportaties begonnen:
... Er begon een mythe te ontstaan rondom brieven van gedeporteerden, vooral uit bepaalde plaatsen – Brzesc, Kowel, Pinsk, etc. Hoe hard je ook je best deed, je kwam nooit iemand tegen die werkelijk zo’n brief met eigen ogen had gelezen. Ze hadden het altijd van horen zeggen, dat iemand had gehoord dat die-en-die een brief had ontvangen. Die brieven kenden steeds dezelfde bewoordingen en verschenen in dezelfde vorm... Nooit details over de leefomstandigheden van de gedeporteerden of over hoe zij hun dagen doorbrachten. Maar ze vroegen altijd om geld en om hun bezittingen na te sturen... Dergelijke brieven werden altijd bezorgd door Poolse Christenen, die er ‘altijd in slaagden (het juiste adres) te bereiken na het overwinnen van diverse moeilijkheden.’ De vriendelijke Polen waren bereid geld en kleren mee terug te nemen voor de gedeporteerden. Ze waren ook genegen te helpen bij het zoeken naar andere gedeporteerden, – natuurlijk wel tegen betaling van honderdduizenden zlotys.
En er waren mensen die tienduizenden zlotys betaalden voor het zoeken naar hun naaste familie... Maar ook al werd keer op keer aangetoond dat dergelijk nieuws van familieleden op zwendel berustte, er bleken altijd weer anderen te vinden die bereid waren hoge prijzen te betalen voor het geringste nieuws over hun dierbaren... Deze zwendelaars maken gebruik van de populaire gedachte, in feite een droombeeld, – en een droom die nooit zal ophouden, - dat de honderdduizenden en miljoenen gedeporteerden nog leven, aan het werk zijn, en zelfs ooit zullen terugkeren...


In een tekst, geschreven na de eerste deportaties, werkte Ringelblum dit fenomeen uit:
"Ik ben er diep van overtuigd dat zelfs vandaag, nu het armzalig restant van de Joden van Warschau weet heeft van Treblinka, er nog steeds honderden en misschien zelfs duizenden mensen zijn die desondanks geloven in de valse verslagen over een naburig kinderkamp. Nog maar een paar dagen geleden circuleerden geruchten over ongeveer 2.000 kinderen die uit Treblinka zouden zijn teruggekeerd. Ik denk dat er jaren nadat aan deze oorlog een einde zal zijn gekomen, wanneer alle geheimen over de vernietigingskampen allang zijn geopenbaard, nog steeds ongelukkige moeders zullen zijn die dromen dat de kinderen die van hen werden weggerukt, nog in leven zijn, ergens diep in Rusland...

Ringelblum probeerde steeds een evenwichtig beeld te schetsen. Hij veroordeelde bijvoorbeeld de de Joodse politie in het getto evenzeer als de Poolse oplichters en antisemieten:
De Joodse politie stond al slecht bekend vóór het begin van de ‘verplaatsingen’... Maar ze lieten pas echt zien hoe gemeen ze zijn in de loop van de deportaties... De politie werd mentaal klaargestoomd om dit smerige werk te doen, en deed dat dan ook perfect... Er zijn mensen die beweren dat elke maatschappij de politie heeft die zij verdient, dat de treurigheid om de bezetter te helpen bij het afslachten van 300.000 Joden de hele samenleving heeft geïnfecteerd en niet (alleen) de politie, die slechts een afspiegeling vormt van die samenleving. Maar er waren anderen die, in hun poging de holocaust te overleven, volhielden dat de wil tot overleven alle middelen rechtvaardigt, zelfs (het opofferen van) mensenlevens.

Maar ook registreerde Ringelblum, op 26 april 1941, dat een afvaardiging van de gettopolitie in Warschau weigerde door te gaan met het vangen van Joden voor werkkampen. Sommige leden van de politie verklaarden dat ze bereid waren zelf naar de kampen te gaan. Zowel in zijn geschriften als in zijn leven probeerde Ringelblum voortdurend beide kanten aan het woord te laten bij zijn bewijsvoering.

Nadat in juli 1942 de deportaties waren begonnen, werd Ringelblum een pleitbezorger voor het gewapend verzet door de Zydowska Organizacja Bojowa (ZOB – Joodse Strijd Organisatie). Maar de geschiedschrijver Ringelblum bleef schrijven tot het laatst. Hij had al biografische aantekeningen gemaakt over vele voortreffelijke Joodse persoonlijkheden, onder wie Yizhak Gitterman, Mordechai Anielewicz, Ignacy Schiper, Meir Balaban, en Janusz Korczak. Nu, voor de tweede maal ondergedoken in “Arisch” Warschau, voltooide hij zijn laatste twee boeken. Het eerste was een geschiedenis van het Trawniki kamp (een boek dat de oorlog niet overleefde), het tweede een geschiedenis van de Pools-Joodse verhoudingen tijdens WO 2. In het laatste maakte hij korte metten met de – in het beste geval - onverschilligheid van de meeste Polen ten opzichte van lot van de Joden, welke hij toeschreef aan een antisemitisme dat al generaties lang bestond. Maar tegelijk betuigde hij die Polen royaal zijn bewondering, die hun leven hadden gewaagd om Joden te redden:
Idealisten uit zowel de hoog opgeleide kringen als de werkende klasse, die Joden redden met gevaar voor eigen leven en met volledige zelfopoffering, - daarvan zijn er duizenden, zowel in Warschau als in de rest van het land. De namen van deze mensen, die het Polen van de toekomst hoog in ere zal houden om hun daden van menselijkheid, zullen voor eeuwig gegrift blijven in ons geheugen, de namen van helden die duizenden mensen hebben behoed voor de vernietiging, in de strijd tegen de gruwelijkste vijand van de mensheid.

Onder de Polen die Ringelblum in zijn boek noemt als redders van Joden, waren Teodor Pajewski, die hem had helpen ontsnappen uit Trawniki; Mieczyslaw Wolski, in wiens bunker in “Arisch” Warschau hij ondergedoken had gezeten en die was doodgeschoten door de Duitsers nadat de bunker was ontdekt; en Julian Kudasiewicz, Gerhard Gadejski, Professor Tadeusz Kotarbinski, Pawel Harmusszko, Witold Benedyktowicz, en Ignacy Kasprzykowski.

Heldendom kan vele vormen aannemen. De soldaat die zijn moed toont op het slagveld is misschien het meest voor de hand liggende voorbeeld. Maar er is ook een stil, passief soort heldendom, van het individu dat zich verzet, niet met het geweer maar met de pen. Dergelijke helden waren er vele onder de verdoemde Joodse mannen en vrouwen in Polen. Er is geen beter voorbeeld te vinden van deze ridderlijke moed en toewijding dan Emanuel Ringelblum, wiens nalatenschap het kolossale levenswerk blijft dat hij zo vastbesloten trachtte te bewaren voor het nageslacht, en dat hem voor altijd in onze gedachten zal doen voortleven.


Foto's:
Gilbert, Martin. The Holocaust *
Wiesenthal Learning Center *
Wikipedia *

Bronnen:
Gutman, Yisrael, ed. Encyclopedia of the Holocaust, Macmillan Publishing Company, New York, 1990
Gutman, Yisrael. The Jews Of Warsaw 1939-1943, Indiana University Press, Bloomington and Indianapolis, 1989
Gilbert, Martin. The Holocaust – The Jewish Tragedy, William Collins Sons & Co. Limited, London, 1986
Grynberg, Michal, ed., Words to Outlive Us - Eyewitness Accounts from the Warsaw Ghetto, Granta Books, London 2003
Trunk, Isaiah. Judenrat – The Jewish Councils in Eastern Europe under Nazi Occupation, University of Nebraska Press, Lincoln, 1996
www.jewishvirtuallibrary.org
www.jewishgates.com
www.centropa.org
www.raoulwallenberg.net

© ARC 2006