ARC Main Page Warschau Getto Opstand

Mordechai Anielewicz

Laatste Update 9 april 2006






Mordechai Anielewicz werd geboren in Warschau in 1919, in een arm gezin. Na de middelbare school werd hij al snel lid van de Zionistische beweging Ha-Shomer ha- Tsa’ir, waar hij zich deed kennen als een organisator en leider. Begin 1940 werkte hij full time voor de ondergrondse, waar hij jeugdgroepen oprichtte en krantjes uitgaf. Medio 1941 begon Anielewicz zich te concentreren op het omvormen van de ondergrondse jeugdbeweging tot een gewapende verzetsorganisatie. Hij startte ook groepen gericht op zelfverdediging in het getto van Warschau.

Anielewicz was niet in het getto van Warschau tijdens de zomer van 1942, toen de massale deportaties van de Warschause Joden naar Treblinka plaatsvonden. Toen hij terugkeerde in het getto waren nog maar 60.000 van de vroegere 350.000 Joodse inwoners van Warschau over. Anielewicz was erop gebrand de Joodse Strijd Organisatie – de Zydowska Organizacja Bojowa (ZOB) – nieuw leven in te blazen en actief terug te vechten, om te beginnen tegen de Joden die de Duitsers hadden geholpen tijdens de grote deportatie, zoals Jacob Lejkin en Jozef Szerynski van de Joodse Ordnungsdienst en Yisrael First, en vervolgens tegen de nazi’s zelf.

Na de massale deportaties uit Warschau bestond er in september 1942 veel meer steun in het getto dan voorheen voor gewapend verzet tegen verdere deportaties en voor de bouw van schuilkelders waar men zich zou kunnen verbergen. De meeste bestaande groepen binnen de ondergrondse sloten zich aan bij de ZOB. Anielewicz werd in november 1942 aangesteld als commandant van de organisatie. In de daarop volgende maanden ontvingen zij een kleine hoeveelheid wapens van de Poolse ondergrondse.

Op 18 januari 1943 organiseerde Ferdinand von Sammern-Frankenegg (SSPF Warschau) de tweede golf van massale deportaties, - conform Heinrich Himmler’s orders om het overschot aan Joodse gettobewoners over te brengen naar elders. Hierdoor verrast had de ZOB-staf geen tijd om gecoördineerd verzet te organiseren. Maar Anielewicz en andere sleutelfiguren in de ZOB, zoals Eliyahu Rozanski en Margalit Landau sloten zich aan bij een groep te deporteren Joden op weg naar de Umschlagplatz.
De strijders verspreidden zich over de volle lengte van deze stoet en kozen elk een soldaat uit die de marsroute bewaakte. Op een afgesproken signaal sprongen de strijders uit het gelid en openden het vuur. Er volgde een kort gevecht, op de hoek van de Zamenhof Straat en de Niska Straat, waarbij een aantal Duitsers werd gedood en gewond, en anderen op de vlucht sloegen. Daarom is het begrijpelijk dat er geen verslag van dit vuurgevecht of over slachtoffers te vinden is in enige Duitse bron. De meeste Joodse strijders sneuvelden eveneens. Eliyahu Rozanski, die Lejkin had vermoord, vocht dapper tijdens dit gevecht, maar raakte zwaar gewond en overleed. Margalit Landau, die ook betrokken was geweest bij die executie, sneuvelde eveneens. Anielewicz zelf vocht tot zijn ammunitie op was, rukte vervolgens een geweer uit de handen van een Duitse soldaat, maar bracht het er alleen levend dankzij de interventie van een oplettende andere strijder. Tuvia Borzykowski, ooggetuige van deze gebeurtenis, vertelde later:
... Hoewel de eenheid vernietigd was, putten we moed uit het gevecht in de Niska Straat. Want voor het eerst sinds de bezetting zagen we Duitsers die zich vastklampten aan een muur, die kropen over de grond, die renden naar een beschutte plaats en die geen stap verder durfden zetten uit angst voor een Joodse kogel ...

Duitse troepen bleven het getto doorzoeken in de dagen die volgden, totdat ze zich opeens terugtrokken. Op dat moment hadden de Joden slechts de beschikking over 10 pistolen. Als de Duitsers dat hadden geweten, zouden ze waarschijnlijk zijn doorgegaan en dan was het verzet gesmoord. Maar nu namen de kracht en de vastberadenheid alleen maar toe, zodat, toen de Duitse soldaten op 19 april 1943 terugkeerden in het getto, zij een veel sterker bewapend Joods verzet tegenover zich vonden. De opstand in het getto van Warschau was begonnen.

Op 23 april schreef Anielewicz een brief aan Yitzhak Zuckerman, die in de “Arische” kant van de stad hulp zocht voor de opstandelingen. De brief eindigde:
"Hou je goed. Misschien zien we elkaar nog. Maar belangrijker is, dat de droom van mijn leven is uitgekomen. Ik heb een Joods verzet mogen zien in het getto, groots en schitterend."

Toen de gevechten in het getto doorgingen trokken Anielewicz en de leiders van de ZOB zich terug in hun centrale bunker aan de Mila Straat nr. 18. Op 8 mei 1943 ontdekten de Duitsers deze schuilkelder, blokkeerden de vijf uitgangen, braken de hoofdingang open en gooiden gifgasgranaten naar binnen. Sommige ZOB leden pleegden zelfmoord, sommigen sneuvelden in het gevecht. Hoe Mordechai Anielwicz stierf weten we niet. Maar zijn heldhaftigheid en die van zijn strijdmakkers was voor Hirsh Glik in het getto van Vilnius aanleiding om een lied in het Jiddisch te schrijven dat voor alle Joden, waar ook ter wereld, het symbool zou worden van het verzet en van de hoop, en een voortdurende bron van inspiratie: Zog Nit Keynmol.

Het lied is te beluisteren op http://fcit.usf.edu/holocaust/arts/muspart.htm

Bronnen:
Gilbert, Martin. The Holocaust – The Jewish Tragedy, William Collins Sons & Co. Limited, London, 1986
Gutman, Yisrael. The Jews of Warsaw 1939- 1943, The Harvester Press Ltd, Brighton, 1982
http://www.csjo.org/pages/holidays/pesach.htm

© ARC (http://www.deathcamps.org) 2006