ARC Main Page Deportation Transports Sobibor kampgeschiedenis

Deportaties uit Nederland

Laatste Update 4 mai 2006

Settela Steinbach,
15 mei 1944
De Joden in Nederland kenden een lange en opmerkelijke geschiedenis. In de twaalfde eeuw wordt er voor het eerst melding gemaakt van Joodse aanwezigheid, maar zij werden weer snel uit deze streken verbannen. Tegen het einde van de 16e eeuw vestigden zij zich opnieuw, met name in het gewest Holland. Zij konden zich hier veilig voelen door de tolerante opstelling van de bevolking, zelf overwegend protestant en nog maar net bevrijd van de wreedheden van de Spaanse Inquisitie. De eersten die zich vestigden waren Portugese Marranen, Joden onder dwang bekeerd tot het christendom, maar innerlijk trouw gebleven aan hun oude geloof. Zij voelden zich aangemoedigd hun jood-zijn te praktiseren. Later vestigden zich ook veel asjkenazische Joden in de Nederlanden. De Joden in de bevrijde noordelijke gewesten konden zich economisch en sociaal integreren in de samenleving in een mate die elders in Europa nog honderden jaren op zich zou laten wachten. In deze Gouden Eeuw van de Republiek der Verenigde Nederlanden legde de filosoof Baruch Spinoza, geboren en opgegroeid in Amsterdam, mede de basis voor het leerstuk van de rechten van de mens. In 1796, onder druk van de Franse revolutionaire bezettingsmacht, kregen de Joden volwaardige burgerrechten. Joden konden daardoor in alle maatschappelijke sectoren vooraanstaande posities bekleden. Aan de vooravond van de Duitse bezetting telde Nederland 140.000 Joden, 1,6% van het totale inwonertal. Dit aantal was mede het gevolg van 30.000 Joden die vanaf 1933 uit Duitsland, Oostenrijk en het protectoraat Bohemen en Moravië waren gevlucht. Onder hen bevonden zich Otto Frank uit Frankfurt am Main, zijn vrouw Edith en hun dochters Margoten Anne. De Joden hadden zich voornamelijk gevestigd in de steden, alleen al in Amsterdam leefden er 75.000, onder wie de familie Frank.

Seyss-Inquart
Jodenbreestraat
Jodenbreestraat *
In de vroege ochtend van 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen. Na het barbaarse bombardement op Rotterdam en onder de dreiging dat dit lot meer Nederlandse steden zou treffen, capituleerde het Nederlandse leger na 5 dagen. In paniek probeerden vele Joden het land te ontvluchten. Enkelen slaagden erin via Frankrijk te ontkomen naar Spanje, Portugal of Zwitserland. 200 anderen zochten hun heil in Engeland. De Duitsers installeerden een burgerbewind onder oppergezag van de SS. Aan het hoofd stond een rijkscommissaris Dr Arthur Seyss-Inquart. Onder hem stonden 5 commissarissen-generaal, onder wie Friedrich Wimmer (binnenlands bestuur en justitie) en Hans Albin Rauter (commissaris-generaal voor openbare veiligheid en HSSPF). Deze mannen speelden de hoofdrollen bij het vernietigen van de Nederlandse Joden.

Hans Albin Rauter
Rauter *
Hoewel de Nederlandse regering was gevlucht naar Engeland, bleef een efficiënt werkende ambtelijke dienst achter, die aanvankelijk nauw samenwerkte met de Duitse bezetter. Seyss-Inquart beschikte echter over absolute macht. Hij handelde niet volgens instructies uit Berlin maar op eigen initiatief. Hij maakte snel duidelijk wat zijn bedoelingen waren. Zoals hij later schreef: "Joden zijn voor ons geen Nederlanders. Het zijn van die vijanden met wie wij noch een wapenstilstand kunnen afspreken, noch vrede kunnen sluiten." Het duurde niet lang voor de eerste anti-Joodse wetten van kracht werden. Per 5 augustus werd het ritueel slachten van dieren verboden. Een decreet van 20 oktober beval de registratie van alle door Joden of met Joods geld gedreven ondernemingen. Op 21 november werden alle Joodse ambtenaren uit de openbare dienst ontslagen. Een ander decreet, van 10 januari 1941, beval de registratie door een volkstelling van alle Joden en personen met Joods bloed.
Uit de volkstelling bleek een aantal van 159.806 Joden, onder wie 19.561 geboren uit gemengde huwelijken.

Amsterdam, Joodse wijk
Amsterdam, Joodse wijk *
Net als in Duitsland, volgden andere discriminerende maatregelen in hoog tempo. Tal van beperkende maatregelen werden van kracht, zoals de verbod op het betreden van openbare gelegenheden. Er werd een avondklok ingesteld van 8 uur 's avonds tot 6 uur de volgende ochtend. Boodschappen mochten slechts tussen 3 en 5 uur 's middags worden gedaan.
Joden mochten alleen van het openbaar vervoer gebruik maken als zij beschikten over een bijzondere vergunning, en dan nog alleen als er voldoende plaats was. Joden werd de toegang ontzegd tot publieke bijeenkomsten, musea, bibliotheken, markten, de effectenbeurs, en ze werden uitgesloten van de verplichte, gelijkgeschakelde vakorganisaties voor journalisten, acteurs en musici. In augustus 1941 werden de Joodse studenten verwijderd van openbare scholen en universiteiten. In dezelfde maand werden alle Joodse activa, incl. banktegoeden, contanten, obligaties, pand- en hypotheekrechten en kostbaarheden, geblokkeerd. Joden mochten nog maar over ten hoogste 250 gulden per maand beschikken voor privé uitgaven. Ten slotte werd met ingang van 3 mei 1942 elke Jood van 6 jaar en ouder verplicht een gele ster op de linkerborst te dragen, met daarop in zwarte letters het woord "Jood". Deze gele sterren waren gemaakt in het getto van Lodz. Hoewel er in Nederland geen getto’s bestonden, werd het aantal gebieden waar zij mochten wonen beperkt.
Zie de website van "Het Parool" in de illegaliteit, destijds een krant van het Nederlandse verzet.

Leden van de Joodsche Raad
Leden van de Joodsche Raad *
Hoofdkantoor van de Joodsche Raad
Hoofdkantoor van de
Joodsche Raad
In december 1940 besloten de Joden een orgaan in het leven te roepen dat allerlei Joodse organisaties vertegenwoordigde, de "Joodsche Coördinatie Commissie. Voorzitter was Lodewijk Ernst Visser, in 1939 benoemd tot President van de Hoge Raad, maar na de Duitse inval in mei 1940 uit zijn functie gezet. Op 12 februari 1941, na vechtpartijen tussen Joden en leden van de NSB in de Jodenwijk van Amsterdam, beval Stadtkommissar Böhmcker, afgevaardigde van Seyss-Inquart, de vorming van een Joodsche Raad in de stad. Diamanthandelaar Abraham Asscher en hoogleraar klassieke talen David Cohen werden gezamenlijk voorzitter van dit nieuwe instituut, waarbij Cohen zorg droeg voor de dagelijkse gang van zaken. Visser was er diep van overtuigd dat de Nederlandse overheid grondwettelijk verplicht was alle Nederlandse onderdanen te beschermen, met inbegrip van de Joden. Toen in juli 1942 de letter "J" werd gestempeld in de persoonsbewijzen van de Joden, weigerde Visser zo’n persoonsbewijs te accepteren. Hij verzette zich ook fel tegen de draagplicht van de gele ster, en stelde zich later eveneens te weer tegen de gedwongen verhuizingen uit verschillende gebieden in Nederland. Terwijl Visser hartstochtelijk geloofde in het weigeren van elke samenwerking met de Duitsers, meende Cohen dat de Joden geen keus hadden en wel moesten samenwerken, omdat de Duitsers het in bezet Nederland nu eenmaal voor het zeggen hadden. Er volgde een kort, bits getoonzet conflict tussen de twee Joodse organisaties, totdat in oktober 1941 het gezag van de Joodsche Raad werd uitgebreid naar heel Nederland, en de Coördinatie Commissie werd ontbonden. Visser bleef pleiten voor een politiek van non-collaboratie, totdat hij werd gewaarschuwd dat hij op deze manier in een concentratiekamp zou belanden. Drie dagen nadat hij een brief van deze strekking had ontvangen, overleed Visser aan een hartaanval.

Razzia in de Staalstraat
Bewaking Halvemaansbrug
tijdens een razzia
*
police
Duitse politie bij een
politiebus in Nederland
Na een ander gewelddadig incident in Amsterdam, tussen Joden en de Duitse politie, op 22 februari 1941, werden 389 jonge Joden opgepakt en naar concentratiekamp Buchenwald gestuurd, waar 50 van hen stierven binnen drie maanden. De overlevenden werden overgebracht naar KZ Mauthausen. Als protest tegen dit bruut optreden van de Duitsers werd op 25 februari een algemene staking uitgeroepen. Het hele transportsysteem, grote fabrieken en alle openbare diensten werden stilgelegd. De staking breidde zich aanvankelijk uit naar andere steden, maar werd drie dagen later door de bezetter gebroken. Om de Nederlanders voor hun opstandig gedrag te straffen, werden aan drie steden zware boetes opgelegd: van 15 miljoen gulden aan Amsterdam, 2,5 miljoen aan Hilversum en een half miljoen aan Zaandam. De staking zou fatale consequenties hebben voor de Joden in Nederland. De Nederlanders realiseerden zich dat er geen enkel resultaat was geboekt, omdat de Duitsers weigerden in hun behandeling van de Joden ook maar enige concessie te doen. Van hun kant besloten de Duitsers, erkennend dat hun antisemitische politiek in Nederland geen steun kreeg van de bevolking, tot een meer radicale benadering van het "Jodenvraagstuk".

Voorjaar 1941 werd de Zentralstelle für jüdische Auswanderung (Centraal bureau voor Joodse emigratie) opgericht. Officieel stond Willy Lages, het hoofd van de SD in Amsterdam, aan het hoofd, de dagelijkse leiding berustte bij Ferdinand Aus der Fünten. De Zentralstelle was een verlengstuk van het RSHA, afdeling IV B 4, die werd geleid door Adolf Eichmann, en had tot doel alle Joden samen te brengen opdat ze door IV B 4 konden worden gedeporteerd. Het bureau werd bemand door 20 Duitse en 100 Nederlandse medewerkers. Twee mannen met ruime ervaring in het vermoorden van Joden, opgedaan in Oost-Europa, kregen Nederland als werkterrein. Erich Naumann werd hoofd van de Sicherheitspolizei in september 1943, hij werd in juni 1944 opgevolgd door Karl Schöngarth. De Joodsche Raad kwam onder het gezag te staan van de Zentralstelle. Eind 1941 werden dwangarbeiderskampen opgericht, waarvoor de Joodsche Raad arbeidskrachten moest leveren.
Vanaf januari 1942 werden Joden verplicht te vertrekken uit de provincies en geconcentreerd, voornamelijk in Amsterdam. In 1939 was al een kamp ingericht waar (meest illegale) vluchtelingen werden vastgehouden in Westerbork, in het noordoosten van het land. Nu werden ook statenloze Joden daar geïnterneerd. Een tweede kamp werd gevestigd in Vught, in het zuiden. Vanaf april 1943 was het Joden verboden in Nederland ergens anders te wonen dan in Amsterdam, Westerbork of Vught.

Wachten op de trein aan de Polderweg
Wachten op de trein
aan de Polderweg
*
Bestemmingen van de trein
Bestemmingen van de trein
In de vooravond van vrijdag 26 juni 1942, de Sabbath was al begonnen, werd Cohen ontboden op het kantoor van de Zentralstelle, voor een onderhoud met Aus der Fünten en zijn adjunct Karl Wörlein. Cohen kreeg te horen dat hele Joodse gezinnen onder politioneel gezag zouden worden gesteld en naar werkkampen in Duitsland gestuurd. Hij moest de volgende ochtend een opgaaf doen van het aantal Joden dat de Joodsche Raad dagelijks kon leveren. De dagen die volgden werd er tussen de Joodsche Raad en de Zentralstelle druk onderhandeld over deze aantallen, totdat de Duitsers op 14 juli bij een razzia meer dan 700 Joodse gijzelaars oppakten. Ze dreigden hen naar Mauthausen te sturen tenzij er zich onmiddellijk 4.000 Joden aanboden voor het transport naar de werkkampen in het Reich. Daags daarna vertrok het eerste transport en werden de meeste gijzelaars weer vrijgelaten.
Een ooggetuige meldt:
"Er ging het gerucht dat de Engelsen het Centraal Station plat zouden gooien. Ze kwamen niet. Er zou een staking komen van spoorwegpersoneel. Dat gebeurde niet. Er zou net op tijd een invasie beginnen. Niets daarvan. De communisten zouden iedereen laten verdwijnen die op weg ging naar het station (Muiderpoort Station, opvangterrein aan de Polderweg)."
Zij deden het niet. Het was de bezorging van een deportatie-oproep voor haar zus Margot op 5 juli 1942 die de familie van Anne Frank deed besluiten onder te duiken. Veel Nederlandse Joden deden hetzelfde.

Brief uit juni 1942
Brief uit juni 1942
De "werkkampen" in Duitsland bestonden natuurlijk niet echt. De eerste 2.000 voornamelijk Duitse Joden werden naar Auschwitz-Birkenau gestuurd, waar ze op 17 juli 1942 aankwamen: 1.251 mannen en 300 vrouwen kregen een kampnummer ingetatoeëerd en werden in het kamp opgesloten. De overige 449 gedeporteerden, onder wie alle kinderen, bejaarden en zieken, werden vergast. De treinen begonnen met regelmaat naar het oosten te vertrekken. Rauter kon Himmler op 24 september 1942 rapporteren dat al 20.000 Joden waren gedeporteerd uit Nederland naar Auschwitz, en dat de voorbereidingen voor de resterende 120.000 op schema lagen.
De verzamelplaats voor de Joden uit Amsterdam was de Hollandsche Schouwburg, in oktober 1941 omgedoopt in Joodsche Schouwburg. Daar konden meer dan 1.000 mensen worden vastgehouden.

Westerbork werd het belangrijkste doorgangskamp voor de deportaties. Tot september 1942 was SS-Sturmbannführer Deppner kampcommandant. Hij werd opgevolgd door SS-Obersturmführer Dischner. Van eind 1942 tot 1944 stond het kamp onder leiding van SS-Obersturmführer Gemmeker.
De eerste commandant van Vught, dat officieel KL Herzogenbusch ('s-Hertogenbosch) heette en oorspronkelijk diende als Schutzhaftlager voor Nederlandse politieke gevangenen, was SS-Hauptsturmführer Chmielewski. Hij werd opgevolgd door SS-Sturmbannführer Adam Grünewald en daarna SS-Hauptsturmführer Hans Hüttig. Op twee transporten na, die rechtstreeks naar Auschwitz gingen, reden de treinen uit Vught via Westerbork. Wegens personeelsgebrek bij de politie werd voor handhaving van de orde in beide kampen een beroep gedaan op leden van het Nederlandse SS Wachtbataljon Noordwest. Vanaf 6 augustus 1942 werd een Nederlands politiebataljon onder bevel van Sybren Tulp ingezet om in Amsterdam Joden op te pakken. Aan het Duitse plan voor de vernietiging van de Joden werd ruimhartig bijgedragen door de Nederlandse burgerbevolking. Enkele uitzonderingen daargelaten, werkten de gemeentelijke administraties, het spoorwegpersoneel en de politie mee aan razzia’s en deportaties.

Een overlevende, Selma Wijnberg, getuigt:
"In 1942 werd ik met mijn familie gearresteerd en opgesloten in Westerbork. Wij waren met 8.000 gevangenen, en de Duitse bevelvoerders lieten ons weten dat we zouden worden ingezet in werkkampen in Polen of in de Oekraïne. We moesten schoenen, kleding en proviand meenemen..."

De deportaties naar Auschwitz gingen door in 1942 en begin 1943. Op 2 maart 1943 vertrok het eerste transport uit Nederland naar Sobibor, waar het op 5 maart aankwam. Himmler had in februari 1943 het hoofdkwartier van de Aktion Reinhard bezocht, alsmede de kampen Sobibor en Treblinka; Sobibor op 12 februari. De kampen bleken nagenoeg in onbruik. Dat gaf Himmler aanleiding het bevel af te kondigen dat de transporten uit Nederland voortaan naar Sobibor moesten gaan, en die uit Bulgarije, Macedonië en Thracië naar Treblinka. Hij besloot tevens dat de Aktion Reinhard zijn opdracht had vervuld. Sobibor en Treblinka werden gesloten nadat de laatste gedeporteerden waren geliquideerd, en het tastbare bewijs voor deze misdaden was verwijderd.

Vertrek uit Westerbork *
Tussen 5/6 maart en 23 juli 1943 arriveerden 19 treinen uit Nederland in Sobibor, na een reis van zo’n drie dagen, met in totaal 34.313 Joden. Het eerste transport werd uitgevoerd met een personentrein, daarna gebruikte men veewagens. Eén transport bracht 1.266 kinderen. Enkele gedeporteerden kregen werk te doen in het kamp zelf, anderen werden naar werkkampen in de directe omgeving gestuurd. Maar de grote meerderheid van de aangevoerde mensen werd binnen twee uur na aankomst gedood. Zij wisten niet wat hun te wachten stond. Selma Wijnberg schreef, toen zij nog in Westerbork verbleef:
"Er kwamen brieven uit Wlodawa die het leven daar beschreven als aangenaam. Later begreep ik dat dit gelogen was, en dat de gevangenen werden gedwongen voorgedrukte ansichtkaarten te ondertekenen. De naam "Sobibor" kwam in onze berichten nooit voor. In maart 1943 waren we op weg naar Polen. Velen van ons hoopten daar hun familie terug te zien. Zieke Joden werden onderweg geholpen, Duitse verpleegsters deelden medicijnen uit. Wij kwamen aan in Sobibor op 9 april. De mannen moesten zich direct nadat de trein was aangekomen, uitkleden. Daarna werden ze naar kamp nummer 3 gevoerd. De vrouwen moesten langs een pad met naaldbomen naar een barak lopen. Ze moesten zich uitkleden en hun haar werd afgeschoren. Een Duitser koos 28 vrouwen uit om in kamp 2 te werken. Ik herinner mij de SS-er Wolf, die naakte kinderen op weg naar de gaskamers nog snoepjes gaf en een bemoedigend klopje op hun hoofd. "Kom op kinderen, het komt allemaal goed," placht hij te zeggen."

Leon Felhendler, die gevangen zat in Sobibor, schreef over de aankomst van de transporten uit West-Europa.
"Deze transporten werden heel anders behandeld. Zij kwamen aan in personentreinen. Het "Bahnhofkommando" (de dwangarbeiders op het aankomstplatform) hielpen hen hun bagage te dragen naar een speciale barak bij het station. Het bedrog ging zo ver dat men een reçu kreeg voor de ingeleverde bagage. Op het plein stond een tafel die speciaal bedoeld was om brieven naar huis te sturen. SS-ers gaven de gevangenen opdracht te schrijven dat zij in Wlodawa waren en de geadresseerden te vragen of ze hun in Wlodawa een brief terug wilden sturen. Soms werden dergelijke brieven inderdaad beantwoord."

Een andere overlevende, Ilana Safran (Ursula Stern-Buchheim), die de opstand in Sobibor overleefde en zich later aansloot bij de partizanen, getuigde:
"In Vught waren veel Joodse gezinnen en veel kinderen. Later werden we overgebracht naar Westerbork. In april 1943 vertrokken we naar Polen. De reis naar Polen was verschrikkelijk, de gevangenen uit de westelijke landen geloofden dat we naar een werkkamp gingen. Toen we aankwamen in Sobibor werden we geselecteerd – jonge meisjes moesten aan de ene kant gaan staan, de anderen, inclusief de kinderen, gingen naar de gaskamers."

Thomas Toivi Blatt, die Sobibor overleefde, beschreef hoe hij twee Nederlandse meisjes van 15 uit Scheveningen had geholpen, die de eerste selectie hadden overleefd. Zij vroegen waar ze waren en in welke barak hun vader en moeder zaten. Wanneer konden ze hun familie weer zien? Blatt was niet in staat ze de waarheid te vertellen. De volgende avond vroeg hij hen wat ze in Nederland te horen hadden gekregen:
"Ze vertelden ons dat we verplaatst zouden worden tot het einde van de oorlog."
"En dat geloofden jullie?"
"Waarom niet? Zelfs de Nederlandse bewakers en de Joodse instanties zeiden dat. We kregen kaartjes, gestuurd door mensen die vóór ons op transport waren gesteld.
"
Blatt dwong zichzelf hen de werkelijkheid te onthullen.
"Luister, jullie zien je vader of je broer nooit meer terug, en jullie komen hier zelf ook niet levend vandaan. Dit is Sobibor, een dodenfabriek. Echt waar, ik ben niet gek. Geloof me alsjeblieft. De stank komt van lijken die dagenlang in de brandende zon hebben gelegen, tot ze worden verbrand. Het vuur dat je ziet komt van dat verbranden. Op deze plaats worden Joden vergast en verbrand."
De meisjes kwamen niet terug.

Dov Freiberg, gevangene in Sobibor vanaf het begin, getuigde tijdens het proces tegen Eichmann van een bijzonder beangstigende gebeurtenis:
"Er was een kapitein uit Nederland, een Jood. Hij stond aan het hoofd van een organisatie, een geheime organisatie er groeide iets van contact tussen deze Hollander en de Oekraïnse bewakers. Een samenzwering om in opstand te komen. Op een dag, op het appèl, haalden ze hem naar voren, die Hollander, en begonnen hem te ondervragen. "Wie waren jouw handlangers?" De man doorstond martelingen en eindeloze slagen, maar hij zei geen woord. De Duitsers zeiden dat als hij zijn mond niet opendeed, zij het hele Nederlandse blok naar Kamp III zouden sturen en iedereen voor zijn ogen zouden onthoofden. Hij antwoordde: "Jullie doen maar waar jullie zin in hebben, uit mij krijgen jullie geen woord." En ze gaven het Nederlandse blok opdracht om te vertrekken, allemaal, zo’n 70 mensen, naar Kamp III. De volgende dag hoorden we dat de Duitsers woord hadden gehouden. Ze hadden de mensen onthoofden. Ja, hun kop eraf."
De Nederlandse kapitein heette Joseph Jacobs. Sommige bronnen melden dat bij deze gebeurtenis 72 mensen omkwamen door vergassing. Volgens nog weer anderen zijn ze doodgeschoten.

De deportatie van Joden uit Nederland naar Auschwitz en andere kampen ging vrijwel tot aan de bevrijding door. Aan de vooravond van het Joodse Nieuwjaar, 29 september 1943, werd het restant van de Joodse bevolking van Amsterdam, zo’n 2.000 mensen, afgevoerd naar Westerbork. Onder hen de leiders en hoge functionarissen van de Joodsche Raad, inclusief Asscher en Cohen. Asscher werd op transport gesteld naar Bergen-Belsen, Cohen naar Terezin (Theresienstadt). Beiden overleefden de oorlog. Bij terugkeer naar Nederland werden ze aangeklaagd door de naoorlogse Nederlandse regering wegens samenwerking met de vijand. Na onderzoek werden de beschuldigingen geseponeerd. Maar een tribunaal handelend uit naam van de Joodse gemeenschap verklaarde beide mannen schuldig, en zij werden van iedere deelname aan Joodse gemeenschapsactiviteiten uitgesloten. In 1950 werd het vonnis tegen Cohen vernietigd, maar hij vertoonde zich nooit meer in het Joodse openbare leven. Asscher weigerde de bevoegdheid van het tribunaal te erkennen en verbrak alle banden met de Joodse gemeenschap. Na zijn dood werd hij op een niet-Joods kerkhof begraven.

Op 3 september 1944 vertrok de laatste trein uit Nederland naar Auschwitz, met 1.049 Joden. 549 werden direct na aankomst vergast. In totaal zijn meer dan 60.000 Nederlandse Joden naar Auschwitz gedeporteerd, van wie iets meer dan duizend de oorlog overleefden. Van de ruim 34.000 die naar Sobibor werden gedeporteerd, kwamen er nog geen 20 terug. Ongeveer 1.750 Nederlandse Joden zijn gedeporteerd naar Mauthausen. Van hen overleefde er slechts één. In totaal zijn 107.000 Joden uit Nederland gedeporteerd, van wie circa 102.000 zijn vermoord. Waarschijnlijk zijn er daarnaast zo’n 2.000 omgekomen in Nederland zelf, door moord, zelfmoord of ontberingen. Daarmee heeft de bezetting een to geëist van bijna 3/4 van alle Joodse inwoners in mei 1940, naar verhouding de hoogste verliezen van heel West-Europa. Hoe heeft dit kunnen gebeuren in een land dat bekend stond om zijn verdraagzaamheid en mededogen? Die vraag is moeilijk te beantwoorden. Er zijn vele mogelijke oorzaken aangedragen, maar zij zijn geen van alle helemaal bevredigend. De Nederlanders troffen het niet dat hun bezetters werden bestuurd door fanatieke Oostenrijkse nazi’s. De efficiëntie van de Nederlandse ambtelijke diensten maakte de situatie nog erger. Het landschap, zonder bergen of wouden, maakte het Joden moeilijk om zich te verbergen. En omdat zij geconcentreerd in de steden leefden, werden ze een gemakkelijk doelwit voor vervolging. De Joodse leiders kozen voor een beleid van samenwerking met hun vervolgers dat dicht in de buurt kwam van collaboratie. En ongewild droeg de verzuilde Nederlandse samenleving, met zijn naar religie en levensovertuiging gevormde partijen, vakbonden, scholen, clubs en maatschappelijke organisaties met zelfbestuur in eigen kring, bij tot de katastrofe. Op hetzelfde moment dat de Joden door de Duitsers uit het openbare leven werden verbannen, raakten zij afgesneden van gevestigde ondersteunende instellingen. Al deze factoren droegen waarschijnlijk bij tot een noodlottig resultaat.

Fritz Pfeffer *
Anne Frank *
Gezegd moet ook worden dat die Nederlandse Joden die in Nederland de oorlog overleefden, dit slechts te danken hadden aan de moed en het mededogen van hun niet-Joodse landgenoten. Anne Frank, haar familie en de anderen die ondergedoken zaten in de aanbouw van 263 Prinsengracht, Amsterdam, konden het ruim twee jaar durend verblijf in hun schuilplaats alleen uithouden door de medemenselijkheid van anderen. Toch werden de Franks tenslotte bijna zeker verraden door een Nederlandse burger. Van de 8 mensen die in het Achterhuis zaten ondergedoken, overleefde alleen vader Otto Frank. Edith Frank stierf in Auschwitz op 6 januari 1945 van honger en uitputting. Hermann van Pels werd vergast in Auschwitz op 6 september 1944. Auguste van Pels werd achtereenvolgens getransporteerd naar Auschwitz, Bergen-Belsen, Buchenwald, Theresienstadt, en tenslotte naar een onbekende bestemming waar ze nog vóór het einde van de oorlog op 8 mei 1945 overleed. Peter van Pels verliet Auschwitz op 16 januari 1945 met een dodenmars die eindigde in Mauthausen, op welke plaats hij op 5 mei 1945 overleed. Fritz Pfeffer werd van Auschwitz naar Sachsenhausen gestuurd en van daar naar Neuengamme. Hij stierf op 20 december 1944.

Margot en Anne Frank werden eind oktober 1944 op transport gesteld van Auschwitz naar Bergen-Belsen. Samen overleefden ze de verschrikkingen, totdat medio of eind maart 1945 Margot overleed, verzwakt door typhus en als gevolg van een val uit haar kooi in haar slaap. Anne, die eveneens leed aan typhus, was wanhopig door de dood van haar zusje; ze stierf een paar dagen later. Ze was nog geen 16 jaar. Twee of drie weken later bevrijdde het Britse leger Bergen-Belsen.

Seyss-Inquart werd berecht door het Internationale Militaire Tribunaal van Nürnberg en schuldig bevonden aan misdaden tegen de vrede, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Het werd ter dood veroordeeld en opgehangen in 1946. Rauter kwam voor een Nederlands hof en werd geëxecuteerd in 1949. Aus der Fünten werd ter door veroordeeld in Nederland, welke straf werd omgezet in levenslange gevangenisstraf. Hij kreeg gratie in 1989. Lages werd tot levenslang veroordeeld maar om gezondheidsredenen vrijgelaten in 1966. Hij stierf 5 jaar later. Twee anderen die schuldig waren verklaard aan oorlogsmisdaden in Nederland, Joseph Johann Kotälla en Franz Fischer, werden samen met Aus der Fünten en Lages opgesloten in de strafgevangenis van Breda. Zij werden bekend als de "Vier van Breda". Kotälla stierf in de gevangenis in 1979, Fischer kreeg amnestie tegelijk met Aus der Fünten. De vrijlating van drie van de "Vier van Breda" leidde tot protesten en demonstraties door veel Nederlanders. Naumann werd ter dood veroordeeld door een Amerikaans militair tribunaal en geëxecuteerd in 1951. Evenzo had een Britse rechtbank in 1946 Schöngarth al ter dood veroordeeld.

Bezoek ook onze pagina Doorgangskampen in Nederland

The Central Database of Shoah Victims' Names (Yad Vashem)

Dutch Jewish Genealogical Research and In Memoriam Database:
Dutch Jewish Genealogical Data Base
Dutch Jewish In Memoriam Data Base

Foto's: GFH *

Bronnen:
Hilberg, Raul. The Destruction of the European Jews, Yale University Press, New Haven, 2003
Hilberg, Raul. Perpetrators Victims Bystanders, Harper Collins, New York, 1993
Gutman, Israel, ed. Encyclopedia of the Holocaust, Macmillan Publishing Company, New York, 1990
Gilbert, Martin. The Holocaust – The Jewish Tragedy, William Collins Sons & Co. Limited, London, 1986
Gilbert, Martin. Atlas of the Holocaust, William Morrow and Company, Inc, New York, 1993
Dawidowicz, Lucy S. The War Against the Jews, Bantam Books, New York, 1979
Blatt, Thomas Toivi. From The Ashes Of Sobibor, Northwestern University Press, Evanston Illinois,1997
Arad, Yitzhak. Belzec, Sobibor, Treblinka - The Operation Reinhard Death Camps, Indiana University Press, Bloomington and Indianapolis, 1987
Lee, Carol Ann. Roses from the Earth: The Biography of Anne Frank, Penguin Books, London, 2000
Frank, Anne. The Diary Of A Young Girl – The Definitive Edition, Viking, London, 1997.
Novitch, Miriam, ed. Sobibor Martyrdom and Revolt, Holocaust Library, New York, 1980

© ARC 2005