ARC Main Page Bernburg Brandenburg Grafeneck Hadamar Hartheim Sonnenstein T4 Rest Home

Euthanasie

Laatste Update 2 september 2006





Euthanasie, – de "zachte dood"- voor mensen die als “levensonwaardig” werden beschouwd, vormde een moorddadig programma in Nazi-Duitsland. Deze campagne heeft geresulteerd in het doden van naar schatting meer dan 200.000 mensen. In de processen van Neurenberg zijn zelfs aanwijzingen gevonden voor een aantal van 275.000 slachtoffers.

Decreet van 18 augustus 1939
Decreet van 18 augustus 1939
1 september 1939
1 september 1939
Bij decreet van 18 augustus 1939 verplichtten de nazi’s de registratie van alle geboorten van lichamelijk en geestelijk gehandicapte kinderen. Deze kinderen tot drie jaar moesten worden aangemeld bij de bureaus van de publieke gezondheidszorg. De geselecteerde kinderen werden naar verschillende inrichtingen gestuurd waar zij werden gedood met behulp van vergif of door uithongering.
Wel 8.000 kinderen verloren het leven als gevolg van deze kindereuthanasie. Op basis van een order van Hitler van oktober 1939, werd het programma ook van toepassing op volwassenen. Deze order werd geantedateerd naar 1 september 1939, de dag van de Duitse aanval op Polen. Het begin van WO2 verruimde de categorieën die voor het euthanasieprogramma in aanmerking kwamen. De nazi’s konden zich ontdoen van "nutteloze meeëters" om daarmee geld en menskracht uit te sparen, en meer bedden vrij te krijgen in de ziekenhuizen.
In de loop van de bezetting van Polen werden mobiele gaskamers gebruikt voor het doden van bewoners van psychiatrische inrichtingen aldaar.

Al in 1924/25 schreef Hitler "wanneer de kracht, om zijn eigen gezondheid te verdedigen, niet meer aanwezig is, is het in deze wereld van strijd ook met het recht op leven gedaan." (Hitler, Adolf. "Mein Kampf", p.282, Ned. Vert. "Mijn Kamp", p.310). Het voordeel van het elimineren van ongeveer 70.000 gehandicapten werd gemeld door Hitler op de NSDAP partij conferentie in 1929.

Er werden in 1939 in het Duitse Reich vier mantelorganisaties opgericht:

- "Reichsarbeitsgemeinschaft Heil- und Pflegeanstalten" (RAG)
Zond registratieformulieren naar alle psychiatrische inrichtingen, die deze ingevuld terugstuurden. RAG stuurde ze vervolgens door naar medische experts, die de beslissing namen over leven of dood van de patiënten.

- "Gemeinnützige Krankentransport GmbH" (Gekrat)
Transportorganisatie. Grote Gekrat bussen (voormalige bussen van de posterijen) brachten de gehandicapten van hun tehuis naar de moordcentra van het euthanasie programma.

- "Gemeinnützige Stiftung für Anstaltspflege" (Stiftung)
Huurde gebouwen of delen daarvan, verbouwde ruimten tot vernietigingsplaatsen, installeerde apparatuur, selecteerde geschikt personeel en regelde de economische aangelegenheden.

- "Zentralverrechnungsstelle Heil- und Pflegeanstalten" (ZVST)
Centraal Verrekeningsbureau, dat de omvangrijkere financiële zaken afhandelde zoals de zelf-financiering van “T4”.

Tiergartenstrasse 4
Tiergartenstraße 4
Karl Brandt
Karl Brandt
Philipp Bouhler
Philipp Bouhler
Het hoofdkantoor was gevestigd in Berlijn, in een villa aan de Tiergartenstraße 4. Vandaar werden "T4" of "Stiftung" de benamingen voor intimi.
Hitler's favoriete arts Karl Brandt en het hoofd van Hitler's eigen kanselarij, Philipp Bouhler, vormden de leiding van het zeer geheime euthanasieprogramma.

Artsen en medisch personeel solliciteerden om mee te draaien in dit programma. De vrijwilligers werden verleid door een salaris dat vergelijkbaar was met dat van een burgemeester van een stad met 20.000 inwoners!

Er werden zes centra voor de euthanasie ingericht, voornamelijk in bestaande psychiatrische inrichtingen:
Brandenburg bij Berlijn (januari 1940 - september 1940),
Grafeneck bij Stuttgart (januari 1940 - december 1940),
Hartheim bij Linz in Austria (januari 1940 - december 1944),
Sonnenstein/Pirna bij Dresden (april 1940 - augustus 1943),
Bernburg bij Magdeburg (september 1940 - april 1943),
Hadamar bij Koblenz (januari 1941 - augustus 1941).

Elk van deze centra werd 'bevoorraad' vanuit enkele inrichtingen die als verzamelplaats dienden, de Zwischenanstalten. De slachtoffers werden vanuit hun tehuis eerst naar deze Zwischenanstalten gestuurd, en uiteindelijk naar de euthanasiecentra. Zwischenanstalten hadden twee functies: 1. het maximaal benutten van de capaciteit van de zes euthanasiecentra en 2. het verhullen van de verblijfplaats van de slachtoffers, als familie daarnaar kwam informeren.

De T4 slachtoffers werden vermoord in gaskamers die eruit zagen als douches, met behulp van koolmonoxyde uit gascylinders.

De oorsprong van de nazi gaskamers kunnen we vinden in de getuigenverklaring van Richard v. Hegener, medewerker van de "Führer-kanselarij":
"Oorspronkelijk heeft men overwogen niet getrouwde ongeneeslijk zieken te doden … door injecties of een overdosis slaappillen. Maar deze overweging is uit een technisch gezichtspunt als onuitvoerbaar verworpen ... door de meerderheid van de geraadpleegde artsen. In plaats daarvan werd voorgesteld ... om de personen voor wie dit gewenst werd simultaan, althans in grotere aantallen te doden. Na uitvoerig overleg ... onder meer met de apotheker in dienst van het Reichskriminalpolizeiamt, besloot men een ruimte in te richten in een aantal sanatoria die op geschikte plaatsen waren gevestigd. De ruimte moest dan worden gevuld met CO-gas …
(Ludwigsburg Archief, dossier Hea-Hep)

De familie van de slachtoffers kreeg te horen dat zij waren gestorven door ziekten zoals hartstilstand e.d.. Tenslotte kreeg men een urn thuisgestuurd van een euthanasiecentrum, gevuld met de gemengde as van verschillende slachtoffers.

De procedure van bedrog en vergassing stond later model voor de moorden in de Aktion Reinhard vernietigingskampen Belzec, Sobibor en Treblinka. In deze kampen werden de slachtoffers gedood in gaskamers door middel van koolmonoxydegas, afkomstig van de motoren van Russische tanks. (Getuigeverklaringen van de de drie “gasmeesters” Bauer (Sobibor), Fuchs (Belzec en Sobibor) en Münzberger (Treblinka)).

Propaganda Poster 1936
Propaganda aanplakbiljet 1936
T4 Members in Trieste / Italy
T4 leden in Triëst / Italië
Hitler stopte officieel het T4 programma op 24 augustus 1941. Het beoogde doel, het doden van rond 70.000 personen, was bereikt. Toch ging het moorden door tot 1945 gedurende een tweede fase. Nu werd de doelgroep uitgebreid met gevangenen in concentratiekampen ("Aktion 14f13"), gehandicapten in de veroverde gebieden in het oosten en andere bewoners van inrichtingen. Zij werden systematisch vermoord door toediening van overdoses pijnstillende en kalmeringsmiddelen, het opzettelijk blootstellen aan uitputtende omstandigheden, en chronische ondervoeding (bijvoorbeeld in Meseritz-Obrawalde). Omdat "vrije bedden" in sanatoria nodig waren voor Duitsers in de oorlog gewond waren geraakt (Aktion Brandt), groeide het aantal slachtoffers. Tussen eind oktober 1941 en zomer 1942, werden circa 100 T4 medewerkers naar Lublin gestuurd om de ingebruikneming voor te bereiden van de drie vernietigingskampen van de Aktion Reinhard. De T4 medewerkers Wirth, Stangl en Eberl werden de eerste commandanten van Belzec, Sobibor en Treblinka. Wirth werd benoemd tot inspecteur voor de vernietigingskampen van Aktion Reinhard.
Tegen eind 1943, nadat zij hun bloedige werk in Polen hadden beëindigd, werden de meeste T4 mannen naar Noord-Italië gestuurd om daar acties op te zetten tegen de overgebleven Joden en partizanen. Velen van hen doken weer op in het concentratiekamp San Sabba bij Triëst. De groep viel uiteen na de capitulatie van de Duitse Wehrmacht in Italië.

Bekijk een lijst van 10% van de slachtoffers van systematische medische massamoorden in Duitsland en Oostenrijk:
www.iaapa.org.il/claims.htm

Vandaag de dag is de villa waar “T4” was gehuisvest, niet meer te zien. Nieuwe gebouwen zijn verschenen op de locatie, maar een plaquette herinnert nog aan wat hier is gebeurd.



Map


Wij danken deze personen en instanties hartelijk voor hun gewaardeerde hulp:


Dr.Ute Hoffmann, Gedenkstätte Bernburg
Gudrun Bauer, Gedenkstätte Brandenburg
Thomas Stöckle, Gedenkstätte Grafeneck
Dr. Georg Lilienthal, Gedenkstätte Hadamar
Dr. Christina Vanja, Gedenkstätte Hadamar
Dr. Hartmut Reese, Gedenkstätte Hartheim
Dr. Boris Böhm, Gedenkstätte Pirna-Sonnenstein
Prof. Dr. Wolfgang Neugebauer, Dokumentationsarchiv des Österreichischen Widerstandes (DOEW)
Dr. Ursula Schwarz, DOEW
Mag. Peter Schwarz, DOEW
Christoph Heinen, Nordrhein-Westfälisches Hauptstaatsarchiv.

Andere bronnen:


Hoffmann, Dr. Ute. Todesursache: Angina.
    Magdeburg: Ministerium des Innern des Landes Sachsen-Anhalt, 1996.

Hoffmann, Dr. Ute, und Schulze, Dietmar. Gedenkstätte Bernburg.
    Dessau: Regierungspräsidium Dessau, 1997.

Müller, Roland, et al. Krankenmord im Nationalsozialismus - Grafeneck und die "Euthanasie" in Südwestdeutschland
    Stuttgart: Archiv der Stadt Stuttgart, 2001.

Winter, Bettina. Verlegt nach Hadamar - Ausstellungskatalog.
    Kassel: LWV Hessen, 1994

Neuhauser, Johannes, und Pfaffenwimmer, Michaela. Hartheim - Wohin unbekannt.
    Weitra: Bibliothek der Provinz, 1992.

Schilter, Thomas. Unmenschliches Ermessen.
    Leipzig: Kiepenheuer Verlag, 1998.

Böhm, Dr. Boris, et al. Nationalsozialistische Euthanasie-Verbrechen in Sachsen.
    Dresden, Pirna: Sächsische Landeszentrale für politische Bildung und
    Kuratorium Gedenkstätte Sonnenstein e.V., 1996.

Böhm, Dr. Boris, et al. Sonnenstein - Heft 3 / 2001.
    Pirna: Kuratorium Gedenkstätte Sonnenstein e.V., 2001

© ARC 2006